Vandaag, 18 maart, is het Equal Pay Day, de dag tot wanneer vrouwen in 2014 moeten werken om evenveel te verdienen als wat mannen in 2013 verdiend hebben. Equal Pay Day is hiermee aan zijn tiende editie toe, maar dat is geen reden tot feesten. De Standaard bracht naar aanleiding van Internationale Vrouwendag, enkele weken geleden, een lijvig dossier met de nieuwe cijfers over de loonkloof. Die zijn alles behalve rooskleurig, want de loonongelijkheid tussen vrouwen en mannen is in de periode van 1999 tot 2011, het meest recente percentage, slechts met 7 procentpunt afgenomen, van 28% naar 21%. Aan dit tempo zal het nog 37 jaar  duren vooraleer de loonkloof gedicht is. Toch kopte De Standaard op 7 maart op haar voorpagina “Loonkloof  gehalveerd in 10 jaar.” Van waar die tegenstrijdigheid, of is die er niet? Het is duidelijk, de ene loonkloof is de andere niet.

In vergelijking met onze eerste Equal Pay Day, die we op 31 maart 2005 organiseerden en waar we met moeite over volledige en betrouwbare statistieken beschikten, kan de loonkloof vandaag nauwkeurig gemeten worden. Kijken we naar de brutomaandlonen van deeltijdse en voltijdse werknemers samen, in de privésector, dan bedraagt de loonkloof vandaag 21%. Wanneer we uitsluitend rekening houden met voltijdse werknemers in de privésector en hun gemiddelde uurloon, bedraagt de loonkloof slechts 7%. Tegenover 10 jaar geleden is dit meer dan een halvering, in 2001 bedroeg dit nog 15%.

Het goede nieuws is dus dat 10 jaar campagne zijn nut bewezen heeft. De loonkloof is op uurbasis en voor wie voltijds werkt effectief verkleind. Alleen, wie kijkt er naar hoeveel zij of hij op uurbasis verdient? Wat echt telt, is hoeveel salaris er maandelijks op je rekening verschijnt. Daarom rekenen wij op basis van maandlonen van wie voltijds én deeltijds werkt. Dat laatste wordt ons met de regelmaat van de klok verweten: jullie rekenen ook het deeltijdse werk mee en daarom is de loonkloof zo groot.

Want op het eerste zicht lijkt het inderdaad logisch: wie deeltijds werkt heeft ook maar recht op een deeltijds loon en dus later ook een deeltijds pensioen. En laat het nu, niet zo toevallig, vooral vrouwen zijn die deeltijds werken. Intussen is hun aantal al opgelopen tot 46%, tegenover 10% van de mannen. Dat zijn maar liefst 841.363 vrouwen die voor een deeltijdse job ‘kiezen’. Hen negeren in de statistieken is behoorlijk onrechtvaardig. Zeker als we weten dat maar 11% onder hen werkelijk vrijwillig geen voltijdse job wil uitoefenen. De meeste mensen, ook meer en meer mannen, werken deeltijds omdat ze niet anders kunnen omwille van de combinatie tussen job en gezin of omdat de werkgever gewoonweg geen voltijdse contracten aanbiedt.  Deeltijds werk is daarom veel minder een kwestie van willen, des te meer van kunnen en moeten.

Als we de loonkloof sneller willen verkleinen, zullen we alle oorzaken van de loonkloof moeten aanpakken. We zullen ook komaf moeten maken met wat nu nog ‘vrouwelijke’ sectoren heten. De gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening, het onderwijs of de schoonmaak: het zijn daar toch vooral  verpleegsters, opvoedsters en verzorgsters, leraressen en schoonmaaksters die de dienst uitmaken. In de sector van de rust- en verzorgingstehuizen is de deeltijdse arbeidsgraad van vrouwen 58%, in de schoonmaak maar liefst 80%. Ondertussen blijven de chemicus, ingenieur of IT’er mannen die voltijds werken.

De loonkloof blijft een groot onrecht tegenover vrouwen, dat meer en blijvende verontwaardiging verdient. Want een loonkloof van 21% blijft een schande. Vandaar ook dat onze campagne dit jaar met een paar schandalige statements zoals ‘Rosse mensen moeten minder verdienen’ de onrechtvaardigheid van de loonkloof scherp stelt.

Inga Verhaert, voorzitter zij-kant

Vera Claes, nationaal secretaris zij-kant

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.